De Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) was van 1952 tot 2007 de wet waarin veel pensioenregels waren vastgelegd. De wet was van toepassing op pensioenen die een werkgever zijn werknemers aanbod. Pensioen werd opgenomen als secundaire arbeidsvoorwaarde.
Werkgevers en werknemers waren verantwoordelijk voor de arbeidsvoorwaarde pensioen en onderhandelden over de premie. Die werd betaald uit de loonruimte, waarbij in de cao werd opgenomen welk deel van de premie door de werkgever en welk deel door de werknemer werd betaald. Doel van de pensioenregeling, rekening houdend met de hoogte van de premie en de behaalde rendementen, was om bij pensionering de dan bereikte levensstandaard voort te kunnen zetten.
De verplichting om een pensioen aan te bieden wordt niet vastgelegd in de PSW. Die verplichting wordt geregeld in een CAO. In de PSW staan de voorwaarden waaraan een pensioenregeling moet voldoen. Een belangrijke voorwaarde is dat de pensioenovereenkomst moet worden ondergebracht bij een erkend pensioenfonds of een erkende pensioenverzekeraar.
De PSW werd gedurende de looptijd vaak aangepast, vooral vanwege maatschappelijke ontwikkelingen zoals toenemende arbeidsmobiliteit en de overgang van een kostwinners- naar een tweeverdienersmodel.
De PSW gaf weinig transparantie en zekerheid rond het pensioen. De meeste werknemers (en zelfstandigen) in Nederland bouwden een pensioen op maar hadden (en hebben) geen idee hoe hun pensioen precies in elkaar zit en waar ze nu en op termijn recht op hebben.
De PSW is per 1 januari 2007 vervangen door de Pensioenwet.