De sluipende fiscalisering van de AOW.
Nederland kende een progressief belastingstelsel: je betaalt procentueel meer belasting naarmate je meer verdient. Dit is in de loop der tijd steeds meer vereenvoudigd tot de huidige drie inkomensschijven. In 2024 worden die door het kabinet Rutte IV teruggebracht tot twee!
Bij de totstandkoming van de AOW in 1956 is afgesproken dat de financiering plaatsvindt uit een specifieke inkomstenbron: de AOW-premie. De AOW-premie werd alleen geheven voor de werkenden. De maximale grondslag voor de berekening van de premie is ná 1988 sterk gedaald. Dat was tot 1988 over 2,6 keer het minimumloon, een premie van 17,9 % geheven over wat nu rond de € 56.000,- zou zijn. Na 1988 was dat nog maar maximaal 1,7 maal het minimumloon oftewel nu rond €37.000 *1 .
Tot 2001 kreeg een werkende een aparte aanslag voor de zogenaamde premies volksverzekeringen. Sedert 2001, bij de wijziging van de Wet inkomstenbelasting, werd de premie van de AOW met de overige premies volksverzekeringen, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) - inmiddels vervangen door de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Algemene nabestaanden wet (Anw) – in de eerste schijf van de inkomstenbelasting opgenomen. Omdat heffingskortingen als algemene heffingskorting en arbeidskorting, met name een korting zijn op de te betalen heffing in de vorm van premies volksverzekeringen en nog maar een klein beetje inkomstenbelasting, is de grondslag (het maximale bedrag waarover geheven kan worden) sterk verlaagd. De eerste schrijf van € 37.149,- is nu dus de maximale grondslag. Als je inkomen uit werk en woning toch hoger is betaal je niet meer AOW-premie, dus maximaal € 6650,-.
Tot 2001 werkte het systeem bevredigend: de inkomsten uit de premie en de uitgaven aan AOW hielden elkaar in evenwicht en de kosten van dit hele stelsel waren beperkt. In de navolgende jaren werden de algemene heffingskorting en de arbeidskorting in de inkomstenbelasting ingevoerd waardoor de grondslag voor de AOW-heffing steeds verder wegzakte. Het percentage van de premie bleef weliswaar gelijk maar het bedrag waarover het werd geheven daalde steeds waardoor de opbrengst daalde. Omdat de totale kosten van de AOW niet daalden moesten de uitkeringen steeds meer uit de algemene belastingmiddelen worden betaald. Dat betekent dat gepensioneerden met een wat hoger pensioen in principe steeds méér moeten meebetalen aan hun eigen AOW. Verdere verfijnde maatregelen zoals de in de volksmond genoemde “Bosbelasting” (= Houdbaarheidsbijdrage) uit 2011 zorgen er voor dat automatisch de eerste belastingschijf voor AOW-gerechtigden steeds verder ingekort wordt en dus steeds minder inkomen onder het lage tarief valt. Die schijf wordt bovendien elk jaar nog maar met 75 % van de inflatie gecorrigeerd
Voor werkenden zijn er vanaf 2023 nog maar twee schijven in de wet. In 2023 hebben de vroegere eerste schijf (grens in 2023 € 37.149,-) en de vroegere tweede schijf (grens in 2023 € 73.031,-) eenzelfde heffingspercentage gekregen van 36,94 %. Het toptarief van 49,5 % begint bij € 73.031,- en heet dan in de wet voor werkenden de tweede schijf. Voor AOW- gerechtigden blijven er wel drie schijven. In verband met het niet betalen van de AOW-premie van 17,9 % is de grens van hun eerste schijf € 37.149,- met het heffingspercentage 19,04 %. Vanaf € 37.149,- is dan het percentage 36,94 %, dat heet de tweede schijf voor AOW-gerechtigden. Ook voor AOW-gerechtigden begint het toptarief van 49,5 % bij € 73.031,-. Dat heet dan voor hen de derde schijf.
Voor 2024 wordt voor alle belastingplichtigen de grens van de schijf bij € 73.031,- (voor werkenden dus de eerste schijfgrens en voor AOW-gerechtigden de tweede schijfgrens) maar met een deel van de werkelijk inflatie (maar 3,55 %) omhoog geschoven. Voor de grens van de eerste schijf voor AOW-gerechtigden (€ 37.149,-) wordt zelfs maar met 75 % (= 2,66 %) van dat percentage gerekend. Voor het jaar 2024 krijgt de sluipende fiscalisering daarom een extra snelle boost.
De manoeuvre met het in elkaar schuiven van de eerste en tweede schijf voor werkenden in 2023 maakt in de nabije toekomst de technische stap exact hetzelfde te doen voor AOW-gerechtigden heel erg klein. Dan is de fiscalisering een feit. Als dat ineens gebeurt (Cold Turkey) levert dat 8 à 9 miljard per jaar extra op becijferde minister Kaag recent. Vervolgens wordt de regeling waarschijnlijk ook inkomensafhankelijk zoals nu al in rapporten van ambtenaren van Financiën is opgenomen. Daarmee zou echt de laatste sociale zekerheidsregeling in Nederland zijn afgebroken.
Het is geen noodzaak om te bezuinigen op de AOW als gevolg van de vergrijzing, zoals nu permanent wordt gesuggereerd. Het is een bewuste keuze het geld anders te gaan uitgeven. De AOW-uitkering stijgt immers minder sterk dan het nationaal inkomen. De gemiddelde uitkering vermindert daardoor voortdurend in waarde ten opzichte van het nationaal inkomen en die vermindering weegt op tegen de toename van het aantal AOW-ers.
*1 Bron: “21 Mythes en onwaarheden over ons pensioen“ van Rob de Brouwer.