Het vermogen van een pensioenfonds bestaat uit de financiële middelen van het fonds. Dit
vermogen is gedefinieerd als het totaal van alle beleggingen van het pensioenfonds, inclusief aandelen, obligaties, vastgoed, derivaten en liquide middelen, onder aftrek van schulden aan derden.
Dit vermogen is van groot belang bij de berekening van de dekkingsgraad van een pensioenfonds. Als het vermogen even groot is als het totaal van alle toekomstige verplichtingen van een fonds dan is de dekkingsgraad 100%. Probleem sinds de invoering van het Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen (FTK) is dat toekomstige verplichtingen moeten worden gewaardeerd tegen de laagste rente in de markt, de zgn. rekenrente of Ultimate Forward Rate (UFR). Deze rentevoet is vanaf 2007 steeds lager geworden met als dieptepunt het jaar 2020 waarin de rente nog slechts 0,19% bedroeg. Hiermee dwong de DNB de pensioenfondsen zichzelf arm te reken met een rente van 0,19% terwijl meerjarige rendementen steeds boven de 6% lagen en alle pensioenuitkeringen ruimschoots konden worden betaald uit de binnengekomen premie in datzelfde jaar. Dus terwijl pensioenfondsen bulkten van het geld en ze dat enorme vermogen niet eens aan hoefden te spreken voor de uitkeringen moest onder dwang van de DNB afgezien worden van indexatie en moesten pensioenen hier en daar zelfs worden gekort.
De kosten voor vermogensbeheer bedroegen in 2021 in totaal meer dan €14,5 miljard (2020: €10,2 miljard), dat betekent meer dan €1.500 per jaar per deelnemer. Daarvan ging gemiddeld nog geen €100 per jaar naar uitvoeringskosten zoals administratie, controle en advies. De rest is voor beheerkosten en transactiekosten, waarvan prestatievergoedingen dus het grootste deel uitmaken. In totaal maken de bonussen meer dan de helft uit van de uitvoerings- en beheerskosten van pensioenfondsen en zijn in 2021 dus met zo’n 40% gestegen.