Het neoliberalisme kwam voort uit een vernieuwingsbeweging van Duitse en Oostenrijkse liberalen die uit de crisis van de jaren 30 de les trok dat het liberale laisser-faire-denken moreel failliet was en geen antwoord bood op de maatschappelijke ontwrichting die het had veroorzaakt.
Economen als Milton Friedman en Friedrich von Hayek worden gezien als belangrijke inspiratiebronnen van het neoliberalisme. Tegenstanders beschouwen neoliberaal beleid als antisocialistisch marktfundamentalisme.
Vanaf de jaren 80 zijn de ideeën van neoliberalisme onder leiding van de ‘Chicago-boys’, onder wie Milton Friedman, actief toegepast in Chili na de staatsgreep tegen de regering van Salvador Allende door Augusto Pinochet.
Het is een stroming binnen het kapitalisme waarin de overheid het initiatief neemt om publiek georganiseerde collectieve voorzieningen te verzelfstandigen en privatiseren om daarmee nieuwe markten voor kapitalistische productie- en distributieprocessen te scheppen. Hiermee ontstaan nieuwe perspectieven voor winstvorming bij de betrokken commerciële bedrijven die voorheen bij publieke instellingen belandde. Controle op kwaliteit van de producten en distributie wordt eveneens vooral aan de ‘markt’ overgelaten. Deze wijziging in de publieke dienstverlening wordt vooral verdedigd met verhoging van efficiency door concurrentie en het maximaliseren van individuele vrijheid voor consumenten.
Deze visie op de overheid onderscheidt het neoliberalisme van het oude klassieke kapitalisme dat de overheid een minimale rol in het economisch verkeer toedeelt. Haar rol in het planmatig voorzien in de fundamentele behoeften van de bevolking (gezondheidszorg, volkshuisvesting, nutsvoorzieningen) wordt opgeheven en aan de markt overgelaten. Deze ontwikkeling wordt goed zichtbaar in inkrimping van ministeries in Den Haag en uitbreiding van de kantoren op de Zuidas in Amsterdam. Het neoliberalisme legt sterke nadruk op marktwerking en vrijhandel en het terugdringen van de invloed van vakbonden en staatsbemoeienis.
In het hedendaagse spraakgebruik wordt met de term neoliberalisme meestal gedoeld op de wereldwijde trend sinds de 80er jaren om de invloed van commerciële bedrijven te vergroten ten koste van staatsbedrijven door middel van privatisering. In Nederland hebben de eerste kabinetten-Lubbers de principes van het neoliberalisme toegepast met het beleid van de terugtredende overheid. Het ging gepaard met een breed ideologisch offensief waardoor het niet exclusief geassocieerd wordt met politieke partijen die als rechts en conservatief worden beschouwd, De traditionele kapitalistische tegenstelling Arbeid en Kapitaal werd in Nederland opgeheven met het ‘Akkoord van Wassenaar’ (1982) waarin loonmatiging werd ingeruild tegen arbeidstijdverkorting. Vanaf dat akkoord werden werknemers en werkgevers ‘sociale partners’ en ging ‘de polder’ van start.
Het neoliberalisme was erop gericht de winstgevendheid van kapitalistische bedrijven te vergroten. Hieronder val ook elk initiatief dat beoogt de rol van de staat en de belastingdruk te verminderen. Onder het thatcherisme, tezamen met de tendens tot globalisering, is de invloed van het neoliberalisme wereldwijd gegroeid.
De nadelige gevolgen van dit neoliberale beleid zijn in Nederland vooral te zien in de zorg, bij het vermarkten van onze nutsvoorzieningen (energie, communicatie, water, infrastructuur) en openbaar vervoer. De problemen die daarbij optreden voor de burgers zijn vaste onderwerpen in consumentenprogramma’s van de publieke omroep zoals Kassa en Radar. Zonder overdrijving kan worden geconcludeerd dat het neoliberalisme tot grote ontwrichting van sociale voorzieningen heeft geleid. Terwijl dat, gezien de ervaringen van de jaren 30, juist niet de bedoeling was.