Pensioen is een collectieve arbeidsvoorwaarde. Het is het resultaat van onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers over de pensioenpremie die in de cao wordt vastgelegd.
Bij de onderhandelingen staat de ambitie voorop dat de werknemers bij pensionering hun dan bereikte levenspeil kunnen voortzetten. Als vuistregel wordt daarvoor gehanteerd 70% eindloon of 80% middelloon. Het pensioenfonds rekent bij deze ambitie uit welke jaarlijkse premie daarvoor nodig is, rekening houdend met het verwachte rendement op de gespaarde en collectief beheerde premies in het fonds. In de CAO-onderhandelingen ligt deze premie op tafel die uit de ‘loonruimte’, die volgens de sociale partners op dat moment beschikbaar is, zal worden gefinancierd. Gebruikelijk is dat 20 – 25% van de loonruimte aan premie wordt betaald. Dat komt erop neer dat je ca. één dag in de week voor je voor pensioen werkt.
In de cao wordt verder vastgelegd hoe deze premie zal worden verdeeld in een werkgevers- en een werknemersdeel. Het werknemersdeel wordt ingehouden op het loon en verschijnt op de ‘loonstrook’. De werkgever stort in afgesproken termijnen de totale som van de premies van het personeel op de rekening van het fonds. Deze premie is aftrekbaar van de belastingen.
Behalve de hoogte van het pensioen is ook de leeftijd waarop de werknemer met pensioen gaat onderdeel van de arbeidsvoorwaarde. Alleen wordt dit zwaar beïnvloed door de AOW-leeftijd. De AOW maakt immers onderdeel uit van het inkomen na het stoppen met werken en die AOW-leeftijd wordt wettelijk vastgesteld.
Bij het eerder met pensioen gaan dan de wettelijke AOW-leeftijd ontstaat er een ‘pensioengat’. Dat was bijvoorbeeld het geval met de VUT (Vervroegde Uittreding). In die wet die de VUT regelde werd samen met het betreffende pensioenfonds dit gat ‘gedicht’.
Een ander aspect van het pensioen dat in de arbeidsvoorwaarde kan worden geregeld is de noodzaak voor zware beroepen om eerder te stoppen met werken. Voor verschillende beroepen is statistisch aantoonbaar dat werknemers niet gezond de pensioenleeftijd bereiken en bovendien door vroegtijdige sterfte veel minder profiteren van het gespaarde uitgestelde loon. In de CAO kan voor deze beroepsgroepen een lagere pensioenleeftijd worden afgesproken waarbij een oplossing moet worden gevonden hoe het ‘pensioengat’ te dichten.
Een oplossing voor het wel gezond de pensioenleeftijd te bereiken is een regeling om bijv. op 10 jaar voor de pensioenleeftijd al met deeltijdpensioen te gaan. Gebruikelijk is om 10 jaar vóór de pensioenleeftijd 1 dag per week korter te gaan werken en op 5 jaar vóór de pensioenleeftijd 2 dagen per week. Voor deze laatste periode is de volgende ‘formule’ gebruikelijk: 60% werken, met 80% loon en 100% pensioenopbouw. Van de niet gewerkte uren kunnen dan nieuwe formatieplaatsen worden gecreëerd voor jonge werknemers. Daarom wordt deze regeling vaak het ‘generatiepact’ noemt. Dit generatiepact is onderdeel van de cao.