Dinsdag 24 januari 2023 Telegraaf.
 
(reactie Wilma Berkhout)
De kop dekt niet helemaal de lading. In het stuk staat hoe ongelofelijk gecompliceerd dit wordt in de uitvoering. Omtzigt waarschuwde voor hiaten en dat staat ook in dit stuk.
Hier de lading.
Het nabestaandenpensioen gaat op de schop. Dat is vooral goed nieuws voor jongere werknemers, want de uitkering aan hun dierbaren wordt onafhankelijk van wat ze aan oudedagsvoorziening hebben opgebouwd in hun
werkende leven. Maar de praktische uitvoering wordt een heksentoer, en ook een overlijden 'in between jobs', of tijdens een sabbatical, kan nare financiële gevolgen hebben.
Het grootste verschil is dat in het oude stelsel het nabestaandenpensioen kon worden gespaard óf verzekerd. In het nieuwe stelsel is er nog maar één route: via een risicoverzekering. Bijzonder hoogleraar Herman Kappelle Fiscaal Pensioenrecht aan de VU is daar tevreden mee. Ook omdat de nabestaandenuitkering in het nieuwe stelsel - maximaal - 50% wordt van het laatstverdiende salaris, ongeacht hoe lang je in dienst bent. „Het is niet meer een bedrag op basis van het opgebouwde of bereikbare ouderdomspensioen.”
„Zo worden uitkeringen meer gelijk getrokken tussen mensen die wat langer werken en dus ook langer konden opbouwen en de mensen die minder hebben opgebouwd bij overlijden”, zegt Kappelle. Hij denkt dan aan jongeren of oud-zzp’ers die op latere leeftijd toch in dienst zijn gegaan. Kappelle: „Voor de werkgevers wordt het nieuwe stelsel wel een stuk kostbaarder, want die betalen de premies. Maar zo worden de schrijnende gevallen wel voorkomen.”
Lagere salarissen
Het nieuwe nabestaandenpensioen pakt vooral gunstiger er uit voor de lagere salarissen. Uitgaande van een bruto jaarsalaris van €20.000, ging het in het oude stelsel als volgt: van het jaarsalaris werd de AOW-franchise afgehaald. De nabestaande kreeg dan €20.000 minus €15.000 en kon rekenen op 49% over de resterende €5000. Dat komt uit op een nabestaandenpensioen van ongeveer €2500, met daarnaast eventueel recht op de ANW-uitkering (Algemene Nabestaandenwet).
In het nieuwe stelsel is die berekening anders. Als een partner €20.000 verdiende bij leven, krijgt de nabestaande €10.000 per jaar, want maximaal 50% over het laatstverdiende loon. Overigens kan dat laatste percentage lager uitvallen (bijvoorbeeld 30% of 40%), al naar gelang sociale partners en werkgevers daar afspraken over maken. Maar zelfs bij 30% ontvangt de nabestaanden nog flink meer dan in het oude stelsel (zie tabel).
In beween jobs
Een ander groot verschil met het oude stelsel is dat de spaarder niet meer gedekt is voor nabestaandenpensioen als zijn dienstverband eindigt. Bestuursvoorzitter Terry Troost van PMT wil daar mensen voor waarschuwen: „Wees alert bij een andere baan, ontslag of het nemen van een sabbatical.” Als mensen in ’between-jobs’ zitten, blijven ze in principe voor drie maanden gedekt voor het nabestaandenpensioen. „Na die drie maanden is het mogelijk om vrijwillig de regeling voort te zetten. Dan gebruik je als het ware een deel van je ouderdomspensioen om de dekking voor je partner voort te zetten.”
Ook Corine Reedijk van Aon is blij met deze veranderingen, maar ziet nog wel een flinke adder in het gras. „Het is een enorm complexe uitdaging voor de uitvoerders, als zij het pensioen moeten uitkeren aan partners van overledenen die hun gehele nabestaandenpensioen al bij elkaar gespaard hadden.” Omdat in het nieuwe stelsel de pensioenpotjes persoonlijk worden, wilden diverse Kamerleden dat het gespaarde nabestaandenpensioen van deze oudere groep in tact zou blijven. „Dat betekent dat die groep dus een risicodekking krijgt van die genoemde maximaal 50% én recht heeft op de eigen gespaarde nabestaandenpensioen.”
Ramp voor uitvoerders
Het is zelfs zo, legt ze uit, dat als een nabestaande een uitkering is beloofd van €1000 vanuit het oude stelsel en de aandelenbeurs het slechter doet (de potjes in het nieuwe pensioenstelsel bewegen namelijk mee met de beursresultaten), dat die nabestaandenuitkeringen vanuit het oude stelsel aangevuld dient te worden tot €1000. „Het is een ramp voor de uitvoerders van de pensioenen”, meent Reedijk. „Die moeten nog wel veertig jaar in de systemen bijhouden voor wie deze transitie naar het nieuwe stelsel geldt, wie recht heeft op het verzekerde nabestaandenpensioen vanuit het nieuwe stelsel en op de uitkering van de gespaarde potjes vanuit het oude stelsel.”
En dan moeten ook nog die eventuele door de beursresultaten opgelopen gaten worden verzekerd. Reedijk: „Het wordt heel complex, want deelnemers betalen daar een eigen verzekering voor en die kosten worden weer van de eigen potjes afgetrokken.” Deze groep komt er niet slecht van af, zij krijgen immers meer dan vanuit het oude stelsel”, volgens Reedijk. „In dat opzicht is het nieuwe nabestaandenpensioen een gedrocht voor de uitvoering. Het is zo typisch Nederlands, alles moet worden aangepast, maar het moet net zo goed blijven als in het oude stelsel.”
Goede communicatie vereist
Troost ziet dat er toch veel verbeteringen zijn ten opzichte van het oude stelsel, maar dat is, als je vroegtijdig komt te overlijden. Troost: „Er komt straks wel een heel groot verschil met partnerpensioen bij overlijden één dag voor pensioeningang en overlijden één dag na pensioeningang, want bij de laatste variant is het wel weer afhankelijk van de diensttijd. Ook dat vergt goede communicatie.” Reedijk voegt daaraan toe: „Maar de kans is groter dat een partner op oudere leeftijd ook een pensioen heeft en de hypotheek al grotendeels heeft afgelost. Dan is er ook minder noodzaak, of in ieder geval is de situatie vaak minder schrijnend.”
 
Lees hier het artikel in de Telegraaf (Helaas alleen te lezen voor mensen met een abonnement op de Telegraaf)